De IJssel

IJssel De IJssel was nog een echte rivier met bij laag water hoge klei kanten waar duizenden oeverzwaluwen en andere vogels hun nest in hadden. Soms langzaam stromend, maar de IJssel kon een ook een wilde snel stromende kolkende rivier zijn. Barstens vol met alle soorten rivier vissen die er zijn. Maar ook vang je zo af en toe ook wel eens een platvis. Die vanuit de Noordzee en het IJsselmeer toch soms kiezen voor het zoete water. Veel knotwilgen stonden er. In bijna elke wilg kon je wel een nest met eenden vinden. Met soms in de top een nest met torenvalken of van steenuilen. Als natuur jongen klom ik dan in zo’n boom om te kijken wat er in het nest zat en hoeveel eieren of jongen er in zaten. In de weilanden zag je veel weidevogels zoals de grutto en de fuut en dergelijke. Als de nesten uitkwamen in de weilanden dan liep ik eerst een stuk over de strandjes onderlangs de IJssel om vervolgens alleen met mijn hoofd over de rand te kijken naar de kleine jonge vogels die ongestoord hun gang gingen en de wereld gingen ontdekken. Op de hoger gelegen akkers zag je veel kieviten. Tijdens de winters als het lang streng bleef vriezen dan gingen de politiemannen uit de gemeente Gorssel bij alle bakkers langs om oud brood te halen. Dat werd dan bij boer Dommerholt op een platte wagen geladen en het paard ingespannen dan brachten al het brood richting de IJssel waar het dan krioelde van de vogels die in grote getale en vechtend op het brood af kwamen. Prachtige zandstranden waren er waar in de zomer veel gebruik van gemaakt werd door de inwoners van het dorp. Heerlijk zwemmen kon je er, op sommige plekken kon je tien meter het water in lopen dan kwam het water nog tot net boven je knieën maar bij een volgende stap ging je dan kopje onder. Je kon er heerlijk spelen en rotzooien in het water en platte stenen over het water scheren en proberen zo ver mogelijk te komen. Met een beetje geluk kon je soms de overkant halen. Sommige schepen voeren bij wijze van spreken op een berg van water. Door de kracht van de motor zoog zo’n schip heel veel water naar zich toe. Je zag dan het water supersnel terug trekken richting het schip. Om vervolgens met alle kracht weer het strandje op te komen en moest je maken dat je weg kwam om geen nat pak te krijgen. Met zwemmen klom je vaak op de voorbij varende volle zand boten die lagen mooi diep in het water en als de schipper er dan aankwam om je onder je hol te trappen sprong je gewoon weer in de IJssel! Je moest dan wel behoorlijk zwemmen want de schepen zogen nog al en je moest natuurlijk zorgen dat je uit de buurt van de schroeven van dat schip bleef. Onder het zwemmen moest je altijd wel goed uitkijken voor, voorbij drijvende drollen. Veel rioleringen liepen nog rechtstreeks de IJssel in. Maar ook de schippers kiepten alles het water in. Soms met extreme droogte in de zomer werd de scheepvaart stilgelegd dan stond het water zo laag dat je op de vaargeul na door de IJssel kon lopen naar de andere kant. Je kon dan ook goed zien hoe de bodemstructuur in elkaar zat. Zand en grote platen klei oude vastzittende boomstammen. Je zag ook veel kano’s en zeilboten groot en klein en de meeste natuurlijk van hout. Veel water recreanten waren er toen op en langs de waterkant. Ook zag je regelmatig recreanten die lekker lagen te wippen ergens onder aan de IJssel denkende dat door de dichte begroeiing niemand ze zou zien. Maar ja, sommige kano’s en zeilbootjes kwamen zachtjes door de wind stilletjes aangewaaid. Maar ook kon je het treffen dat je een sprong maakte de hoge walkant af en er plotseling bijna boven op stond. Was wel lachen natuurlijk dan wisten ze niet hoe snel ze weer in de kleren moesten komen. Of je was aan één kant van een krib aan het spelen en liep nietsvermoedend over naar de andere kant en stond er plotseling daar dan bovenop. “La vie est belle” Helaas is door toedoen van rijkswaterstaat niets meer van over van deze prachtige natuur en hebben ze alles volgestort met grote betonblokken en afval van de hoogovens en hebben de IJssel gekanaliseerd. Vrijwel de hele fauna en flora is daardoor verdwenen. Stenen gooien die je uit een van de kribben haalde om dan zelf ergens een eiland te maken was ook altijd leuk en dat gaf dan een geweldige plons in het water. Uren kon je er mee bezig zijn. Hans Dijkerman gooide mij op een regenachtige dag per ongelijk een grote zware steen van zo’n krib, die in de IJssel liggen om de stroming te breken, midden op mijn hoofd en het bloed spatte er uit natuurlijk. Dus huilend en duizelig naar het eerste huis en dat was van de fam. van Orden. Mevrouw van Orden zag al dat bloed wat langs mijn gezicht droop en nog erger leek doordat het enorm was gaan regenen en schrok zich een hoedje en bracht me naar huis. Mijn broer Willem was er en ik moest mee achterop de brommer een Victoria Vesta als ik het goed heb onthouden naar onze huisarts dr Upmeijer in Gorssel. Je moest daar een paar treden op en rechtsaf de wachtkamer in. De praktijk zat achter in de gang en er tussen zijn apotheek waar het merendeel van de zalfjes en dergelijke nog met de hand gemaakt werden. Hij kende mij wel van voorgaande gaten in mijn hoofd en ik kreeg daar weer eens een hele rij krammen in mijn hoofd. Met hoofdpijn en een trekkende wond op mijn hoofd weer op weg naar huis en alles zat weer bij elkaar. Na een uitbrander van moeders of het nog niet genoeg geweest was naar bed. De grote zwart geteerde roeiboot van boer Dommerholt mochten we vaak gebruiken om te spelevaren. Vooral als de uiterwaarden ondergelopen waren en het water bij de boer tot in de keuken stond en de Bolmansweg voor een groot deel onder water dan was dat een spannende bezigheid! Normaal lag de boot in de IJssel met een slot vast. Als de IJssel buiten zijn oevers trad moest de roeiboot steeds verder van de IJssel de uiterwaarden in gevaren worden tot aan de boerderij. De boerderij stond op een soort terp. Als het water goed hoog stond en dat kon soms binnen een dag zo zijn dan kon je onbeperkt met de roeiboot richting Gorssel om je vervolgens weer te laten afzakken via de stroom van de IJssel. De andere kant op richting Deventer was bijna niet te doen door de snelle stroming. Meestal deed ik dat met een van mijn vriendjes. Alleen was dat bijna niet te doen. Het gebeurde dan ook regelmatig dat je vast kwam te zitten op een van de palen in de weilanden die dan onzichtbaar onder de waterspiegel lagen. Het viel dan absoluut niet mee en moest al je krachten gebruiken om de boot dan weer vlot te krijgen. Of het water in om de roeiboot weer vlot te trekken. Ook op het prikkeldraad liep je vaak vast. Door het geklier en gedonder en het schommelen met de boot gebeurde het dan ook nogal eens dat een van de peddels van de pen schoot en we alle zeilen bij moesten zetten om die weer in te halen. Ook als het hoge water weer zakte was je aan de waterkant te vinden er bleef dan van alles hangen in de struiken en in de weilanden liggen wat was komen aandrijven. Je zag dan overal de kapotjes in de struiken hangen. Planken, balken en soms oude kano’s liggen. Ook plastic rommel en je had toen ook van die armbanden die je zelf in elkaar kon zetten. Dat waren van die ronde balletjes met aan één kant een gaatje en de andere kant een pennetje zodat je ze aan elkaar kon rijgen. Ja, alles wat dreef bleef achter na het zakken van het water. De boeren waren daar niet zo blij mee. In de zomer en voor en najaar namen we de roeiboot vaak mee om de IJssel over te steken om wat te rotzooien aan de kant van Wilp want ook daar stonden mooie fruit bomen die onze aandacht hadden. Dat heen en weer varen viel om de donder niet mee met de sterke stroming die je hebt in de IJssel. Je moest eerst een heel stuk tegen de stroom in varen om uiteindelijk op de goede plek aan de overkant uit te komen. Maar ook zwemmen naar de overkant en dan met allemaal appels of peren onder je kleren weer terug gebeurde regelmatig. De roeiboot werd van oorsprong door de boer gebruikt om de kerkgangers over te laten varen naar de kerk in Wilp. Er liep een kerkpad over onze grond via het land van boer Dommerholt naar de IJssel. Vlotten bouwen was ook altijd leuk maar dat had meer met het bouwen te maken. Wand als we hem drijvend hadden dreef hij natuurlijk steeds verder weg. Stroom op waarts was geen optie met zo’n onding. Meestal ieder jaar had je wel ondergelopen weilanden in de winter en dan maar hopen dat het ging vriezen want zodra er ijs lag gingen we natuurlijk kijken of het al kon houden en vaak zakten we dan ook door het ijs heen en hadden we een nat pak en moesten we weer voor de kachel drogen. Wel hadden we altijd stokken bij ons om door het ijs gezakte jongens weer op vast ijs te trekken. Je kon dan grote afstanden schaatsen en je moest altijd waakzaam zijn om niet in een wak te schaatsen. Door de wind had je soms van die plekken waar maar een heel dun laagje op lag en dan zakte er vaak wel één van ons door het ijs die we dan weer het ijs op moesten trekken. Wat je ook wel had was dat het wel dun was maar als je er overheen ging, ging je er niet door maar dan golfde het hele ijs en kraakte dat enorm. Als we met zo’n groep jongens en meisjes schaatsen werden er vaak lange slierten gevormd die sierlijk door het winterlandschap trokken. Uit alle hoeken en gaten van het dorp kwamen dan de schaatsers dat was natuurlijk heel gezellig en we hebben dan ook heel veel plezier gehad met zijn allen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten