Vissen

Vissen. In het voorjaar en de zomer moest er gevist worden natuurlijk de hank en de IJssel was de plek waar je mij dan kon vinden. Je ving er veel voorn, brasem, zeelt, modderkruipers en paling. Ook zoetwater kreeften en mosselen kon je vinden. Vissen kon je dagen volhouden en je baalde als je tussendoor naar huis moest om te eten. Heerlijk rustig was het aan de kant je zag er veel libellen, torretje spinnen muggen en kikkers die hele concerten gaven. Alleen of samen met mijn vrienden heb ik heel wat uren doorgebracht aan de hank in de uiterwaarden tussen Epse en Gorssel. Het was er prachtig en alles wat je hoorde was natuur en af en toe een boot die door de IJssel voer. Je zat er heerlijk tussen het hoge riet en was bijna onzichtbaar voor alles en iedereen. We visten met bamboe hengels met dik snoer en grote haken en te grote dobbers. Je kon niet anders krijgen in die tijd. We visten in hoofdzaak met deeg waar we wat vanille uit de keuken van ma aan toevoegen. Verder ook veel met pieren als we op paling gingen vissen in alle vroegte zodra het licht was buiten dan zaten we er al. Vooral als er onweer dreigde kon je ze goed vangen maar dan werd het ook drukker aan de waterkant dan kwamen en meer vissers. Zoals Wim en Sjaakie, Dikkie, Hans, Jan en Henk, Willem en Jacob Stempher, Jan en Bertus. Tijmen. Je kon ze dan met emmers vol vangen maar het was natuurlijk ook erg gevaarlijk met onweer. Maar echte Hollandse jongens zaten daar niet mee in die tijd. Zo s morgens vroeg als het gras heel vochtig was zag je vaak de paling vanuit de hank de kant opgaan om vervolgens door het natte gras in de IJssel weer verder te zwemmen richting de Noordzee om de paaiplekken elders in de wereld op te zoeken. We wisten dat en lieten ze dan ook met rust! Het weer is heel belangrijk met vissen. Het kon heel goed zijn dat je de ene dag geen beet zag wat je ook deed en de andere dag sprongen ze bij wijze van spreken zo in je visnet. Soms kregen we een oud roggebrood van bakker Piet van Asselt en die gooiden we dan een avond van te voren in het water om de volgende dag een paar zeelten of een karper te vangen! Je moest er dan vroeg uit om het risico te voorkomen dat er al een ander per ongeluk op die plek was gaan zitten. De vissen die we vingen, behalve de Paling ging na een dag vissen gewoon weer het water in. In de IJssel visten we meestal op de strandjes om kleine vissen te vangen en als we er genoeg hadden gingen we meestal weer naar de hank om dan met de werphengel op snoek te vissen! Ook die kon je er goed vangen soms ving je wel een snoek van een meter lang! Je had er een heel gevecht mee voor je hem aan de waterkant had. Het gebeurde ook vaak als je gewoon zat te vissen dat je op het moment dat je, je voren of blei binnen haalde er dan een snoek op sprong en dan was je natuurlijk alles kwijt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten